In de wereld van het zadelpassen gold jarenlang een simpel uitgangspunt: Zolang de zadelpasser zelf maar consequent meet, is het goed genoeg. Het was algemeen geaccepteerd dat als je tien zadelpassers hetzelfde paard liet meten (templaten), je tien verschillende resultaten kreeg. Een meetverschil van vijf tot zes centimeter? Helemaal niet gek.
Uniformiteit binnen een zadelpasser werd belangrijker gevonden dan uniformiteit tussen zadelpassers. En dat leek prima te werken — want de metingen werden toch zelden gebruikt om de daadwerkelijke boommaat van het zadel te bepalen. Die werd meestal visueel ingeschat op basis van één simpele regel:
- Ligt het zadel voorover? Dan is het te wijd.
- Ligt het zadel achterover? Dan is het te smal.
- Ligt het in balans? Dan past het!
Het beoordelen van balans werd dus belangrijker dan objectief meten. De templates dienden vooral om de bespiering van het paard te monitoren — niet om de maatvoering van het zadel te onderbouwen.
Het probleem met “goed genoeg”
Op het eerste gezicht lijkt deze aanpak logisch. Praktisch. Door ervaring gestuurd. En logisch als je ervan uitgaat dat de metingen niet uniform te krijgen zijn. Maar inmiddels weten we beter. Uit eigen onderzoek binnen onze opleiding én dankzij bevindingen van pioniers zoals TreeClix is duidelijk geworden:
Visuele inschatting van balans is géén betrouwbare graadmeter voor pasvorm.
We zien in de praktijk regelmatig zadels die visueel keurig in balans liggen, maar bij nameting centimeters te wijd blijken te staan. Pas wanneer we de boommaat aanpassen op basis van objectieve metingen, zien we het verschil:
- Paarden bewegen losser
- De stap wordt ruimer
- De achterhand komt beter onder
- De algehele houding verbetert
Met andere woorden: wat er “goed uitziet”, hoeft nog niet goed te zijn. Én: de visuele balans is niet veranderd.
Waarom objectief meten wél werkt
Wanneer we systematisch en gestandaardiseerd meten, kunnen we:
- De boommaat veel nauwkeuriger afstellen
- Patronen in de bespiering beter interpreteren
- Progressie of achteruitgang onderbouwd vastleggen
- De combinatie paard-zadel-ruiter beter optimaliseren
Maar dan stuiten we op een volgend obstakel:
Zadelpassers meten niet uniform.
En zolang die meetverschillen blijven bestaan, is het onmogelijk om echt fijnmazig te werken met boominstellingen of met technische aanpassingen aan het zadel. Je kunt geen millimeterwerk leveren als je begint met centimeters verschil.
Hoe we dit bij ESS oplossen
Binnen onze opleiding hebben we dit probleem niet geaccepteerd als “onvermijdelijk”. In plaats daarvan hebben we het gemeten, getraind, geëvalueerd — en bewezen dat het anders kan.
Met gerichte scholing en een gestandaardiseerd template-systeem krijgen we onze studenten binnen een onderlinge meetmarge van 1 centimeter. Dat is géén toeval of geluk, maar het resultaat van:
- Duidelijke meetprotocollen
- Identiek materiaal
- Herhaalde training en feedback
Deze kleine verbetering in meetprecisie zorgt voor een grote sprong in praktijkresultaat. Onze zadelpassers kunnen hun werk beter onderbouwen, effectiever communiceren met andere professionals, en — het allerbelangrijkste — paarden helpen om beter te functioneren.
De kern? Precisie met een doel
Correct meten gaat niet over perfectionisme. Het gaat over inzicht. Inzicht in de biomechanica van het paard, respect voor zijn comfort en gezondheid, en voor het vertrouwen van de eigenaar.
Meten is weten, ja —
Maar alleen als je weet wát je meet, waarom je het meet, en hoe je het meet.